Om de kinderopvang betaalbaar te houden, is de overheid al sinds 2009 bezig met een pakket aan bezuinigingsmaatregelen. De Eerste Kamer is onlangs akkoord gegaan met een wetswijziging die de weg vrijmaakt voor nieuwe bezuinigingen in de kinderopvang.
In 2012 werden al bezuinigingsmaatregelen doorgevoerd, waaronder een verhoging van de ouderbijdrage en de koppeling van kinderopvanguren aan het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. In 2013 worden nieuwe bezuinigingen doorgevoerd. Die komen erop neer dat gezinnen met een gezamenlijk inkomen van ongeveer € 118.000 en hoger, voor hun eerste kind geen kinderopvangtoeslag meer zullen ontvangen. Voor gezinnen met een lager inkomen komt er een verlaging van de toeslag voor het eerste kind. Ook de vaste voet wordt afgebouwd. Deze bedraagt op dit moment 1/3 van de kosten van kinderopvang, ongeacht de hoogte van het inkomen van de ouders. Daar bovenop komt dan een eventuele ophoging van 4,5% of 3,5%. Die vaste voet gaat verdwijnen: de gehele toeslag wordt inkomensafhankelijk gemaakt.
Even terug naar de urenkoppeling. Vanaf 2012 is, zoals gezegd, het recht op kinderopvangtoeslag gekoppeld aan het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. De regeling geldt uitsluitend voor werkende ouders. Vanaf 2013 wordt voor doelgroepouders het recht op kinderopvangtoeslag gekoppeld aan de tijd dat iemand daadwerkelijk een traject volgt: is iemand twee maanden bezig met een re-integratietraject, dan geldt de toeslag ook voor die twee maanden en niet voor het hele jaar. Voor studenten geldt dat het aantal maanden dat zij staan ingeschreven bij een school of instelling bepalend is. Bij inburgeringsplichtigen gaat het om het aantal maanden dat zij een inburgeringscursus volgen bij een gecertificeerde instelling.
Het aantal uren per maand dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, zal voor doelgroepouders nog niet worden gekoppeld aan het re-integratietraject, de studie of de inburgeringscursus. Per maand bestaat voor 230 uur recht op kinderopvangtoeslag. In 2014 zal die regel waarschijnlijk wél worden aangescherpt: er wordt dan gekeken naar de uren die iemand in het traject heeft gewerkt en daaraan wordt het recht op kinderopvangtoeslag gekoppeld. Vanaf 2014 wordt het recht op kinderopvangtoeslag gebaseerd op het minst benodigde aantal uren, ongeacht of de ouder werkt of een traject volgt.
Voor u als gemeente zullen de nieuwe regels een belangrijk verschil gaan uitmaken. Omdat de toeslag inkomensafhankelijk wordt, zullen gemeenten en UWV niet langer de tegemoetkomingen uitkeren: de Belastingdienst neemt dit over. Dat betekent voor u als gemeente dat u bij de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen een kleinere rol zult gaan spelen. Uw grootste taak in de kinderopvang is voortaan nog de handhaving en het toezicht op de kwaliteit van kinderopvang. Voor ouders zijn de nieuwe regels wel een verbetering: in het slechtste geval moeten ze zich op dit moment bij drie instanties melden voor een vergoeding in de kosten van de kinderopvang; straks hoeven ze zich in principe alleen bij de Belastingdienst te melden. Dat scheelt ook nog eens duizenden uren aan administratieve lasten. Een financiële keerzijde voor de gemeente is natuurlijk wel dat de middelen voor die werkzaamheden uit het Gemeentefonds worden gehaald: u ontvangt minder geld.
De afhandeling van tegemoetkomingen voor 2012 wordt overigens niet overgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen. Lopende aanvragen en bezwaarzaken moeten worden afgehandeld door het college en bij (hoger) beroepszaken blijft het college partij.
Naast toezicht en handhaving heeft u als gemeente een andere taak: u mag de kinderopvangtoeslag voor bepaalde doelgroepen aanvullen tot 100% van de kosten van kinderopvang. Dit wordt het koa-kopje genoemd. De laagste inkomens hebben in 2013 recht op een kinderopvangtoeslag van ongeveer 90% van de kosten van kinderopvang. De gemeente mag het restant aanvullen. De vaste percentages van 4,5% voor het eerste kind en 3,5% voor een tweede en volgend kind worden losgelaten. U mag als gemeente zelf percentages bepalen en u mag zelfs beslissen of u wel iets wilt vergoeden en voor welke doelgroepen dat dan geldt.
U mag drie doelgroepen extra ondersteunen:
- ouders in een re-integratietraject die een uitkering ontvangen op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) of de Algemene nabestaandenwet (ANW);
- minderjarigen die scholing of een opleiding volgen en algemene bijstand (kunnen) ontvangen;
- studenten.
De wetgever wil de uitvoering van deze aanvulling niet overdragen aan de Belastingdienst omdat gemeenten maatwerk kunnen leveren en beter kunnen inschatten voor wie het hoogste percentage van de kinderopvangtoeslag onvoldoende is om kinderopvang te kunnen betalen. Bovendien hebben gemeenten in de dagelijkse praktijk ook voor andere zaken al regulier contact met deze ouders, bijvoorbeeld in het kader van re-integratie. De aanvulling wordt gefinancierd uit het Gemeentefonds.
De sociaal-medische indicatie – het buitenwettelijk beleid – blijft ook een verantwoordelijkheid van gemeenten. Burgers met een sociaal-medische indicatie blijven zich dus bij u aan het loket melden. Een nieuwe taak voor uw gemeente is de informatieverstrekking over de re-integratietrajecten aan de Belastingdienst, zodat die op grond daarvan de juiste toeslagen kan verstrekken.
Hoewel een deel van de gemeentelijke taken is overgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen, blijft u als gemeente nog steeds betrokken bij de uitvoering van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.