Nederlandse kinderen zijn het gelukkigst van alle kinderen in ontwikkelde landen, zo kopte een recent persbericht van UNICEF. Ze zijn het minst arm, krijgen goed onderwijs en hebben het minste overgewicht. Tegelijk laten cijfers van het CBS zien dat ruim een op de tien minderjarige kinderen in ons land opgroeit in armoede. En dit aantal neemt alleen maar toe door de voortdurende economische crisis. Vooral kinderen in eenoudergezinnen en kinderen van niet-westerse allochtone herkomst in de provincies Zuid-Holland en Groningen hebben kans op te groeien in armoede. Onlangs zijn in korte tijd 700 reacties binnengekomen bij het meldpunt voor kinderen in armoede van de Kinderombudsman.
Iedereen is het erover eens dat kinderen mee moeten kunnen doen aan de samenleving en niet de dupe mogen worden van de geldproblemen van hun ouders. Onderzoek naar de gevolgen van (langdurig) opgroeien in armoede laat zien dat dit nadelig kan zijn voor de ontwikkeling van kinderen: zij doen het minder goed op school, vertonen vaker probleemgedrag, zijn minder gelukkig en kunnen minder makkelijk meedoen aan activiteiten dan andere kinderen. Hierdoor is de kans op sociale uitsluiting groter. Ook hebben zij een grotere kans op armoede als volwassene.
Gemeenten zetten zich al jaren in om armoede te bestrijden met bijzondere bijstand, voedselbanken, schuldhulpverlening en vergoedingen voor witgoed en computers. Maar werkt dat wel? Armoede is een relatief en veelzijdig begrip. Voor de één betekent ‘arm zijn’ geen warme maaltijd op tafel, voor een ander betekent het geen geld voor de sportclub van de kinderen. Er zijn maar weinig gemeenten die hulp op maat bieden en aan mensen zélf vragen waar zij behoefte aan hebben. Een ander knelpunt dat door Integraal Toezicht Jeugdzaken, het samenwerkingsverband van vijf rijksinspecties, werd geconstateerd is dat instanties uit de (jeugd)zorg, onderwijs en werk & inkomen te weinig integrale ondersteuning bieden aan jongeren in een kwetsbare positie. Hulpverleners uit verschillende sectoren weten elkaar te weinig te vinden en vaak wordt de sociale dienst als partner vergeten of te laat erbij betrokken. En dat terwijl maatschappelijke participatie van de ouders kan voorkomen dat armoede op de volgende generatie wordt overgedragen.
Er gaat ook veel goed. In Leeuwarden brengen ervaringsdeskundigen zelf in beeld hoe het leven met weinig geld eruitziet en komen zelf met suggesties voor de aanpak van armoede. Hiermee doorbreken zij ook het taboe dat nog steeds rust op praten over dit thema. Wat ook belangrijk is voor kinderen die in armoede opgroeien, is het bieden van perspectief op een betere toekomst. Goed en toegankelijk onderwijs is een basisvoorwaarde. Maar ook het sociale netwerk van de jongere is belangrijk, vooral als de ouders niet werken of op een andere manier deelnemen aan de samenleving. Zoals Alexandra Smith in haar column betoogt: “Geef ‘arme’ jongeren geen geld, maar een rolmodel”. Een vrijwillige mentor kan een jongere begeleiden en stimuleren, zodat deze zijn school afrondt en betere kansen op de arbeidsmarkt heeft. En zo zijn er meer voorbeelden waarin armoedebestrijding niet alleen vanuit een financiële en materiële kant wordt benaderd, maar juist vanuit een sociale dimensie. Want ook hier geldt: het gaat om ‘meedoen’!