De Wet inburgering krijgt er een broertje bij. Net als de Wet inburgering zal de Participatiewet een inburgeringsverplichting gaan bevatten, althans voor zover het taalvaardigheden betreft. Daarmee kunnen op de persoon met een taalachterstand zowel de Wet inburgering als de Participatiewet van toepassing zijn. Hieronder de belangrijkste verschillen en een paar punten die beide regelingen met elkaar verbinden.
De taaleisen in de Wet inburgering verschillen van de taaleisen die straks in de Participatiewet komen (TK 2013-2014, 33 975, nr. 2). De belangrijkste verschillen zet ik graag voor u op een rij. Er zijn ook punten die beide regelingen met elkaar verbinden.
Belangrijkste verschillen
In (artikel 18b van) de Participatiewet gaat het om een inspanningsverplichting en verlaagt het college van B&W de uitkering bij niet nakoming daarvan. In de Wet inburgering gaat het om een resultaatsverplichting en legt de DUO een boete op bij niet nakoming daarvan.
In de Wet inburgering gaat het om niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen. In de Participatiewet gaat het om niveau 1F op grond van artikel 2 lid 1 Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.
In de Participatiewet gaat de verlaging in op het moment van de brief waarmee wordt bericht dat het vermoeden bestaat dat betrokkene te weinig taalvaardigheden heeft. De verlaging bedraagt 20 procent van de bijstandsnorm gedurende de eerste 6 maanden, 40 procent van de bijstandsnorm gedurende de volgende 6 maanden en vervolgens 100 procent van de bijstandsnorm. Door voldoende voortgang met het verwerven van taalvaardigheden kan betrokkene de verlaging afwenden. De verlaging kan ook worden afgewend wanneer verwijtbaarheid ontbreekt. De verlaging kan worden verzacht wanneer er dringende redenen zijn om dat te doen. In de Wet inburgering gaat de boete in op het moment waarop 3 jaar zijn verstreken na aanvang van de inburgeringstermijn. Die termijn vangt doorgaans aan met de verkrijging van de verblijfspas.
Evenredigheid en afstemming
Betrokkene kan dus zowel door het college van B&W als door de DUO bestraft worden. De DUO en het college zullen beiden acht moeten slaan op het in artikel 3:4 lid 2 Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel. Dat kan betekenen dat de gemeente even over de schutting moet kijken naar een eventuele bestraffing door DUO en vice versa. De DUO zal daarnaast acht moeten slaan op het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5:46 Awb en het college van B&W op het in artikel 18b lid 7 Participatiewet neergelegde voorschrift dat het de verlaging afstemt indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
Ontheffing en verwijtbaarheid
In de Wet inburgering is voorzien in een ontheffing van de inburgeringsplicht door de DUO bij een psychische of lichamelijke belemmering, danwel verstandelijke handicap en in een ontheffing van de inburgeringsplicht door de DUO bij aantoonbare, maar vergeefse inspanningen. Verder verlengt de DUO de inburgeringstermijn bij het ontbreken van verwijtbaarheid terzake van het niet voldoen aan de inburgeringsplicht. De DUO legt voorts geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten (artikel 5:41 Awb).
De Participatiewet voorziet erin dat het college van B&W de bijstand niet verlaagt wanneer elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Hoewel het college van B&W zich zelfstandig een oordeel moet vormen over deze verwijtbaarheid, kan het college van B&W betekenis hechten aan het oordeel van DUO en het eventuele medische advies die ten grondslag liggen aan bovengenoemde DUO-besluiten. Voor DUO geldt, mutatis mutandis, hetzelfde.
Artikel in PS Documenta
Zie over de relatie van het destijds ingediende wetsvoorstel over taaleisen in de WWB (het met TK 2013-2014, 33 975, nr. 2 vergelijkbare TK 2011-2012, 32 328, nr. 2) en de Wet inburgering zoals die nog door gemeenten moet worden uitgevoerd dit artikel in PS Documenta.