De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 maart een aantal belangrijke uitspraken gedaan over het mogelijke recht op bijstand van Europeanen. Het ging in deze zaken om mensen met de nationaliteit van een van de lidstaten van de EU, de EER of Zwitserland, de zogenaamde gemeenschapsonderdanen. Hoe moet u omgaan met het rechtmatig verblijf van deze groep en een mogelijk recht op bijstand?
Gemeenschapsonderdanen mogen in principe altijd rechtmatig in een andere lidstaat verblijven. Zij mogen alleen geen onredelijke belasting vormen voor het sociale stelsel van het gastland. Daarom zijn zij ook gedurende de eerste drie maanden, de zogenaamde vrije termijn, uitgesloten van het recht op bijstand. En mensen die niet economisch actief zijn moeten in principe zelf voorzien in de kosten van hun bestaan. Wie vijf jaar lang rechtmatig in een ander land verblijft, verkrijgt het duurzame verblijfsrecht. Vanaf dat moment kunnen er geen eisen meer gesteld worden met betrekking tot de economische activiteit of de mogelijkheden om zelfstandig in het bestaan te voorzien.
Voor het recht op bijstand is de eerste voorwaarde dat iemand Nederlander is of een daarmee gelijkgestelde vreemdeling. Voor de vraag of een vreemdeling voor de bijstand met een Nederlander gelijk gesteld kan worden is het van belang of hij rechtmatig in Nederland verblijft. De moeilijkheid bij gemeenschapsonderdanen is echter dat ze zich niet bij de IND hoeven te melden, maar hun rechtmatig verblijf direct aan het Europese recht kunnen ontlenen. Gemeenten kunnen dan niet terugvallen op de besluitvorming van de IND, deze heeft namelijk veelal helemaal niet plaatsgevonden.
Als een niet-economische actieve Europeaan die nog niet het duurzaam verblijfsrecht had verworven een beroep op bijstand deed, oordeelden veel gemeenten dat daarmee niet was voldaan aan het vereiste dat in het eigen bestaan kon worden voorzien. En daarom was er geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) en dus kon er ook geen recht op bijstand bestaan. Dat mag niet van de Centrale Raad (LJN BZ3857, BZ3853, BZ3854 en BZ3855). Als een dergelijke Europeaan een beroep op bijstand doet, moet er een nadere afweging plaatsvinden omtrent dat verblijfsrecht en die afweging is voorbehouden aan de IND. De gemeente moet maar gaan overleggen met de IND, maar mag hier niet zelf over beslissen. Zolang de IND niets besloten heeft moet het rechtmatig verblijf worden aangenomen.
Daarmee wordt de uitvoering voor gemeenten een stuk eenvoudiger. Praktisch elke gemeenschapsonderdaan kan voor bijstand in aanmerking komen, behalve zij die hun rechtmatig verblijf aan de vrije termijn ontlenen. Maar daar wordt de uitvoering van de bijstand natuurlijk ook een stuk duurder door. Naar aanleiding van de uitspraken zijn ook al kamervragen door de PVV gesteld. Hoewel de vragen doen vermoeden dat de vragenstellers niet al te veel kennis van zaken hebben -zo vragen zij of de minister er voor wil zorgen dat al ten onrechte betaalde bijstandsuitkeringen worden teruggevorderd, terwijl de essentie van de uitspraken van de Centrale Raad is dat de uitkeringen juist rechtmatig zijn- hebben de vragenstellers wel goed begrepen dat de deur voor Europeanen om in Nederland bijstand te krijgen nu verder is opengezet.
Iets dat bij Minister Asscher niet helemaal lijkt te zijn doorgedrongen. Hij heeft namelijk per brief de Tweede Kamer geantwoord dat er in wezen niets bijzonders aan de hand is, omdat het inderdaad aan de IND is om zo nodig actie te ondernemen. Hij onderkent kennelijk niet helemaal dat het hier gaat om personen die nog helemaal niet bekend zijn bij de IND. Er zal dan ook stevig moeten worden ingezet op een aanpassing van de werkwijze van de IND zodat de IND snel tot een besluit komt als gemeenten in toekomstige zaken in overleg willen treden over een economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan.