Een recente uitspraak van de Rechtbank Rotterdam deed in de afgelopen weken veel stof opwaaien. Via een dwangakkoord werd de gemeente Rotterdam gedwongen om mee te werken aan een minnelijke schuldregeling met finale kwijting. Omdat het ging om een fraudeschuld wilde de gemeente, geheel conform de Participatiewet, best meewerken aan de schuldregeling, alleen zonder aan het eind van het traject finale kwijting te verlenen voor het restant van vordering. De rechtbank Rotterdam was het echter niet eens met deze voorwaarde en besloot om de gemeente Rotterdam aan te merken als weigerende schuldeiser en dwong de gemeente vervolgens middels het dwangakkoord om toch de finale kwijting te geven. Een schuldregeling moet volgens de rechtbank een totaaloplossing zijn en geen halve oplossing.
Inmiddels heeft alle ophef ertoe geleid dat er kamervragen zijn gesteld over deze kwestie. Reden genoeg om in deze opinie eens wat nader in te gaan op de (on)mogelijkheden rond het treffen van een schuldregeling met een fraudevordering. Omdat de kamervragen op dit moment enkel zien op de Participatiewet (Pw) zal ik deze bepalingen behandelen. Uiteraard speelt e.e.a. ook voor andere socialezekerheidswetgeving.
Een klein stukje geschiedenis
In 2010 boog de Hoge Raad zich over de vraag of een dwangakkoord uitgesproken kan worden als een wettelijke bepaling in een socialezekerheidswet het bestuursorgaan (in dit geval het UWV) verbiedt om mee te werken aan een minnelijke schuldregeling. Het antwoord op deze vraag luidde bevestigend. Het feit dat in wetgeving is vastgelegd dat het UWV de medewerking aan de schuldregeling moet weigeren kan de rechter meewegen in de belangenafweging die hoort bij het dwangakkoord. De wettelijk bepaling staat de toewijzing van het dwangakkoord echter niet in de weg. Met enige regelmaat wordt in dit soort situaties het dwangakkoord uitgesproken, ook tegen gemeenten.
Adagium ‘fraude mag niet lonen’ in de Pw-praktijk
In 2013 werd onder het adagium ‘fraude mag niet lonen’ een zeer rigide frauderegime ingevoerd in meerdere socialezekerheidswetten. Gemeenten zijn nu verplicht om bij het schenden van de inlichtingenplicht over te gaan tot terugvordering en het opleggen van een boete. Of er sprake is van opzet of een vergissing is niet relevant. Ook zijn er regels vastgelegd m.b.t. het meewerken aan een schuldregeling.
Wettelijke bepaling staat toewijzing dwangakkoord niet in de weg
In artikel 60c Pw (terugvordering) en 18a Pw (boete) is geregeld dat een fraudevordering wegens schending van de inlichtingenplicht wel mee kan worden genomen in een schuldregeling, maar dat het restant na afloop van deze schuldregeling nog wel moet worden ingevorderd. Alleen als er geen boete is opgelegd, mag de gemeente wel meewerken. De optie om toch akkoord te gaan met een schuldregeling als die niet leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding, is toegevoegd in 2016. Voor die tijd gold een algeheel verbod om mee te werken. Deze wetswijziging had o.a. tot doel om ervoor te zorgen dat de rigide wetgeving op dit punt niet langer het harde werk van de afdeling schuldhulp zou blokkeren. Als het gaat om de boete dan is het college sinds 2017 wel bevoegd om onder voorwaarden het restant kwijt te schelden. Zie hierover mijn opinie uit 2017 ‘Kwijtschelden fraudeboete vanaf nu mogelijk’. In de praktijk blijkt echter dat deze aanpassingen niet voldoende zijn.
Dit wordt vooral pijnlijk duidelijk in een recente uitspraak van de rechtbank Gelderland. Ook daar werd de gemeente gedwongen om mee te werken aan een schuldregeling. De belangenafweging in deze kwestie was voor de rechtbank echter wel heel gemakkelijk. De schuldenaar had nl. in samenspraak met de gemeente het verzoek dwangakkoord ingediend. Dit omdat de gemeente wel in wilde stemmen met de schuldregeling tegen finale kwijting, maar deze wens door artikel 60c Pw geblokkeerd werd.
Conclusie: maak finale kwijting zonder rechter ook mogelijk
Het mag duidelijk zijn dat het bovenstaande een onwenselijke situatie is. Daar waar de gemeente niet mee wil werken is de weg van het dwangakkoord een goede optie. De rechter kan o.a. het maatschappelijk belang dat met de weigering gediend wordt (‘fraude mag niet lonen’) prima meenemen in de belangenafweging. Het maatschappelijk belang mag dan best zwaar meewegen maar hoeft niet per definitie te prevaleren boven de belangen van de andere schuldeisers en/of het belang van de schuldenaar. Maar in die gevallen waarin bijvoorbeeld de opzet of grove schuld ontbreekt zou de gemeente, net als bij de boete, de mogelijkheid moeten hebben om zonder tussenkomst van de rechter akkoord te gaan met een minnelijke schuldregeling inclusief de finale kwijting.