Onlangs is het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet en de Ziektewet in verband met het verbeteren van de regeling van loonkostensubsidie en enkele andere wijzigingen (hierna: het wetsvoorstel) openbaar gemaakt. Het wetsvoorstel is erop gericht om verbeteringen aan te brengen in het bieden van ondersteuning die aansluit bij de behoeften en mogelijkheden van mensen met een arbeidsbeperking. Het doel is om hun arbeidskansen te vergroten. Ondanks dat het een goed wetsvoorstel betreft, zijn verbeterpunten mogelijk.
In haar brief van 7 september 2018 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Staatssecretaris ) een breed offensief aangekondigd om mensen met een beperking aan het werk te helpen. Bij brief van 20 november 2018 heeft de Staatssecretaris voorstellen uitgewerkt om aan dat breed offensief invulling te geven. Dit heeft vervolgens geleid tot het wetsvoorstel dat een aantal wijzigingen aanbrengt in de Participatiewet. Hieronder een tweetal voorbeelden uit het wetsvoorstel die ik wil bespreken omdat daar best nog aan geschaafd kan worden.
Aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling
Artikel 10 Participatiewet geeft regels met betrekking tot aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij de re-integratie. Het huidige artikel 10 Participatiewet luidt:
- “Personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt, personen met een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken, indien die persoon zonder die ondersteuning niet in staat zou zijn die taken te verrichten.
- Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.
- Artikel 40, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.”
In het wetsvoorstel worden in artikel 10 Participatiewet twee leden ingevoegd, onder vernummering van het huidige lid drie tot lid 5:
“3. Voor het oordeel of de voorziening voor de arbeidsinschakeling noodzakelijk is, in welke
mate en voor welke duur, verricht het college onderzoek en neemt een besluit met
inachtneming van de resultaten van het onderzoek.
4. Een werkgever of een persoon als bedoeld in het eerste of tweede lid kan bij het college een
aanvraag indienen voor een voorziening.”
Opmerkelijk vind ik het nieuwe lid 4, waarin is geregeld dat ook een werkgever bij het college een aanvraag voor een voorziening kan indienen. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel geeft als motivering: “Dit wetsvoorstel opent allereerst expliciet de mogelijkheid in de Participatiewet voor werkzoekenden of (aspirant) werknemers en (aspirant) werkgevers om bij de gemeente een aanvraag in te dienen voor ondersteuning op maat die past bij de mogelijkheden en beperkingen van de betrokkene. Overweging hierbij is dat dit de zorgplicht van de gemeente en de eigen regie van mensen die vallen onder de reikwijdte van de Participatiewet en van werkgevers versterkt.” Een mooie gedachte en prima idee, maar ik stel me voor dat de gemeente kan struikelen over artikel 40 lid 1 Participatiewet, daar waar het gaat om een aanvraag door een werkgever van buiten de gemeente. Immers, artikel 40 lid 1 Participatiewet is van overeenkomstige toepassing verklaard.
Een plooi gladstrijken
Door de huidige redactie van het artikel ben ik van mening dat betreffende werkgever een aanvraag moet doen in de eigen gemeente. Dat zou betekenen dat een andere gemeente dan de gemeente waarin werkzoekende of (aspirant) werknemer woont financieel verantwoordelijk is voor een eventueel te verstrekken voorziening. Een plooi waarvan ik vind dat die gladgestreken moet worden.
Geen zoektermijn voor personen met een beperking
Personen jonger dan 27 jaar die zich melden voor bijstand moeten eerst vier weken actief naar werk en/of scholingsmogelijkheden zoeken alvorens een aanvraag voor bijstand kan worden ingediend. In het wetsvoorstel wordt een uitzondering gemaakt op de vierwekenzoektermijn voor personen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie en medisch urenbeperkt zijn. De reden is dat het voor jongeren met een arbeidsbeperking extra lastig kan zijn om de stap vanuit de bijstand naar betaald werk te maken. De regering geeft daarbij aan dat dit onder andere te maken heeft met het feit dat de vier weken zoekperiode financiële onzekerheid met zich meebrengt. Ook vindt de regering dat voorkomen moet worden dat deze kwetsbare jongeren volledig buiten beeld raken bij de gemeente en daardoor niet meer naar werk kunnen worden geleid (memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, p. 18).
De redenen die de regering aandraagt om een uitzondering te maken op de vierwekenzoektermijn voor personen met een beperking vind ik discutabel. Financiële onzekerheid is immers niet alleen beperkt tot de groep personen met een arbeidsbeperking die een beroep moeten doen op bijstand. Daarnaast kan naar mijn mening niet worden geoordeeld dat de mate van kwetsbaarheid bij deze groep personen zondermeer groter is dan bijvoorbeeld bij vergunninghouders in dezelfde leeftijdscategorie. De instroom in de bijstand van asielzoekers met een verblijfsvergunning houdt immers aan (zie de Factsheet Uitvoering Participatiewet van het ministerie van SZW). Toegegeven, de onderliggende problematiek is veelal anders, maar rechtvaardigt dat een onderscheid/? En dan heb ik het nog niet gehad over jongeren die een gevangenis of jeugdzorginstelling hebben verlaten, zie punt 8 in Verzamelbrief 2012-3. Voor deze groep jongeren dan ook maar gelijk een uitzondering maken op de vierwekenzoektermijn?