Op 4 maart 2019 is het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet Bibob aan de Tweede Kamer gezonden. De Wet Bibob geeft de (gemeentelijke) overheid de mogelijkheid om vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten te weigeren als er gevaar bestaat dat de vergunning, subsidie of opdracht gebruikt zal worden om strafbare feiten te plegen of om zwart geld wit te wassen.
Momenteel bestaat deze mogelijkheid alleen voor de sectoren milieu, bouw en ICT. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om het aantal sectoren waarop Bibob-toetsing mogelijk is, uit te breiden.
Daarnaast wordt de Wet Bibob aangepast op de volgende onderdelen:
- Nadruk op eigen toets bestuursorganen;
- Strafvorderlijke gegevens mogen ook worden betrokken bij de Bibob-toets als van strafrechtelijke vervolging is afgezien door onvoldoende bewijs.
Uitbreiding Bibob-toets
Een Bibob-toets voor overheidsopdrachten heeft momenteel alleen betrekking op de sectoren van milieu, bouw en ICT (artikel 3 Besluit Bibob). Voor andere overheidsopdrachten mag geen Bibob-toets worden uitgevoerd. Het kabinet stelt vast dat het risico op ongewilde facilitering van criminaliteit zich niet beperkt tot enkele sectoren en dat de aard van de overheidsopdrachten niet vastomlijnd is in een veranderende samenleving. In de praktijk blijkt daarom dat ook in andere dan de drie genoemde sectoren behoefte is aan bescherming van de integriteit van de overheid door toepassing van de Wet Bibob, zoals bij personenvervoer en in de zorgsector (TK 2018/19, 35152, nr. 4, p.10). De Bibob-toetsing zal zich dan ook gaan uitbreiden tot de sectoren personenvervoer en de zorgsector.
Nadruk eigen toetsing
Bij het beoordelen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen of een milieu-inrichting kan een Bibob-toets worden uitgevoerd. Het gemeentebestuur heeft beleidsvrijheid om een Bibob-toets uit te voeren of niet. Door veel gemeenten is dan ook een beleidslijn Bibob opgesteld. Bij een Bibob-toets kan het gemeentebestuur zelf onderzoek doen, maar ook advies vragen aan het Landelijk Buro Bibob (LBB).
Er is op dit moment echter niets geregeld over de gevallen waarin het gerechtvaardigd is om het LBB in te schakelen voor een advies. Met dit wetsvoorstel komt daar verandering in. Het LBB kan afzien van het uitbrengen van een advies als:
- de bevindingen van het eigen onderzoek en de door de betrokkene verstrekte gegevens en bescheiden niet aan het Bureau zijn overgedragen, of
- uit deze gegevens blijkt dat het bestuursorgaan of de rechtspersoon onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden tot het verrichten van eigen onderzoek.
Strafvorderlijke gegevens en beschikkingen
Het college van burgemeester en wethouders kan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo) of voor het oprichten, inwerking hebben en wijzigen van de inrichting (artikel 2.1 lid 1 onder e of i Wabo) weigeren als uit het Bibob-onderzoek blijkt dat er ernstig gevaar bestaat dat de omgevingsvergunning zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of crimineel geld wit te wassen (TK 2018-2019, 35 152, nr. 4).
Op dit moment is het op basis van de huidige Afdelingsjurisprudentie zo dat het afzien van strafrechtelijke vervolging, omdat sprake is van onvoldoende bewijs, ook leidt tot de conclusie dat betrokkenheid bij het (vermeende) strafbare feit onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
Dit wetsvoorstel beoogt aan die jurisprudentie een einde te maken en het uitgangspunt te herstellen dat de beoordeling van feiten en omstandigheden in de bestuursrechtelijke context van de Wet Bibob niet gebonden is aan de strafrechtelijke beoordeling daarvan door het openbaar ministerie.
Dit betekent dat als een strafbaar feit niet wordt vervolgd of de strafrechtelijke vervolging niet wordt voortgezet, die gegevens wel kunnen worden meegewogen bij de beoordeling of sprake is van een ernstig gevaar dat de omgevingsvergunning wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen of crimineel wit te wassen.
Op het eerste oog lijkt dit uitgangspunt in strijd te komen met de onschuldpresumptie van artikel 6 lid 2 EVRM. Voor het verlenen van omgevingsvergunningen kan de jurisprudentie van de Afdeling worden gevolgd dat onschuldpresumptie niet van toepassing is op de verlening van (omgevings)vergunningen omdat dit besluit geen criminal charge is (ABRvS 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:350).
Of deze lijn ook opgaat voor het intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of milieu-inrichting is maar de vraag.
Het intrekken van een omgevingsvergunning kan zowel herstellend als bestraffend zijn.
Het intrekken van een omgevingsvergunning kan zowel herstellend als bestraffend zijn. De formulering van het intrekkingsbesluit luistert dan heel nauw.