Op basis van de wet en eerdere jurisprudentie staat vast dat de gemeente niet verplicht is een Wmo-maatwerkvoorziening te verstrekken, als het probleem van de cliënt kan worden opgelost met een algemeen gebruikelijke voorziening. Op 20 november 2019 heeft de CRvB de criteria voor wanneer iets algemeen gebruikelijk is, nader ingevuld. In een eerdere opinie [1] heeft Christel Califano uitgelegd wat er door de uitspraak veranderd is. De grootste verandering is dat er voortaan standaard getoetst moet worden of de voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. In deze opinie ga ik in op de vraag of het daarmee duidelijker is geworden wanneer een voorziening algemeen gebruikelijk is.

Wat is er precies veranderd?

In het verleden kwam bij de toets of een voorziening algemeen gebruikelijk is, onder andere de vraag naar voren of een voorziening door een persoon als betrokkene financieel kan worden gedragen. Dit betrof dus een individuele beoordeling, waarbij de hoogte van het inkomen en vermogen van de cliënt een rol speelde. Door de uitspraak van de CRvB van 20 november is die individuele toets komen te vervallen. Voortaan telt of de voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau. Dus ongeacht of de cliënt een minimuminkomen heeft of niet. De norm is daarmee objectiever geworden. Ik begrijp deze ommezwaai van de CRvB wel. Het inkomen en vermogen van een cliënt speelt in de Wmo 2015 namelijk geen rol bij de toekenning van een maatwerkvoorziening. Daardoor is het vreemd als dit bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is, wel ineens van belang is.

Is het nieuwe criterium duidelijk?

Jammer is dat het nieuwe criterium niet nader is uitgewerkt. Daardoor is het allereerst de vraag wat verstaan wordt onder ‘een minimuminkomen’. De CRvB heeft in een andere uitspraak op 20 november deze bewoordingen gebruikt voor een cliënt met een bijstandsuitkering. Vooralsnog gaan we er bij Schulinck daarom vanuit dat het gaat om een inkomen op bijstandsniveau.
Vervolgens is dan de vraag wat iemand met een inkomen op bijstandsniveau kan betalen. Dit is naar mijn idee nog niet zo gemakkelijk te beantwoorden. De CRvB heeft geoordeeld dat de bezorgkosten van een boodschappendienst gedragen zouden kunnen worden met een inkomen op minimumniveau. Maar hoe zit dit met andere voorzieningen die in het verleden, op basis van de oude criteria, als algemeen gebruikelijk zijn aangemerkt? Ik denk hierbij vooral aan verschillende fietsen, zoals de elektrische fiets, de tandem en de bakfiets. Over het algemeen zijn dit toch vrij kostbare voorzieningen, die iemand met een minimuminkomen naar mijn idee niet zomaar aanschaft. Maar ergens kan ik me ook niet voorstellen dat het de bedoeling van de CRvB is geweest, dat er straks via de Wmo weer allerlei mensen met een elektrische fiets rondrijden die bekostigd is door de gemeente. En nog een vraag die bij me opkomt, is of de gemeente ook rekening zou mogen houden met het aanbod aan tweedehands voorzieningen. Op die manier is het alweer waarschijnlijker dat iemand met een klein inkomen ook over een dergelijke fiets zou beschikken.

Er kan nog niet met zekerheid gezegd worden welke voorzieningen algemeen gebruikelijk zijn en welke niet (meer)

Conclusie

Er kan naar mijn idee nog niet met zekerheid gezegd worden welke voorzieningen algemeen gebruikelijk zijn en welke niet (meer). Hiervoor heeft de CRvB het nieuwe criterium helaas niet voldoende uitgewerkt. Daardoor vraag ik me af of bij het doen van de uitspraak wel helemaal voorzien is dat gemeenten hierdoor mogelijk weer voorzieningen moeten verstrekken die al tientallen jaren algemeen gebruikelijk zijn. Ik hoop dat er snel een uitspraak komt die opheldering geeft. Tot die tijd is het aan gemeenten hoe ze het criterium interpreteren en welk (juridisch) risico ze willen nemen.

 

[1] Opinie Criteria voor het begrip ‘algemeen gebruikelijk’ verduidelijkt en nader ingevuld.