Binnen de Participatiewet worden inkomsten uit arbeid in mindering gebracht op de uitkering. Wel moet het college inkomsten uit arbeid deels vrijlaten als dat de arbeidsinschakeling bevordert.¹ Het doel van deze inkomstenvrijlating is om bijstandsgerechtigden te stimuleren algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en daardoor dus minder bijstandsafhankelijk te worden. Maar hoe zit het als het inkomen van een belanghebbende met recht op bijstand dusdanig is dat het boven de bijstandsnorm uitkomt, kan er dan nog recht bestaan op de inkomstenvrijlating?

Wellicht dat velen in eerste instantie geneigd zijn deze vraag te beantwoorden met “nee”. Een logische gedachte zou immers kunnen zijn dat als het inkomen hoger is dan de bijstandsnorm, er geen recht bestaat op bijstand en er dus ook geen recht is op de inkomstenvrijlating. Toch klopt deze redenatie niet in alle gevallen.

Tijdens de bijstand

Een persoon heeft recht op bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Onder ‘inkomen’ moet dan worden verstaan: de op grond van artikel 31 Participatiewet in aanmerking te nemen middelen voor zover het inkomen uit arbeid betreft. De inkomensvrijlatingen van artikel 31 lid , onderdeel n, r en y Participatiewet behoren niet tot de middelen en moeten daarom ook niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Dit betekent dus dat als een persoon in de bijstand zit en hij inkomsten heeft boven de norm, het recht op bijstand slechts eindigt als het inkomen onder aftrekt van de inkomstenvrijlating (mits die van toepassing is)2 hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm.

Werkwijze

De volgende werkwijze kan worden gehanteerd:

  1. Bepaal de hoogte van de inkomsten onder aftrek van de inkomstenvrijlating (mits die van toepassing is).
  2. Bekijk of er recht bestaat op aanvullende bijstand:
    • Is het resterende inkomen lager dan de toepasselijke bijstandsnorm: belanghebbende blijft recht houden op bijstand
    • Is het resterende inkomen hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm: belanghebbende heeft geen recht meer op bijstand.

De handelswijze waarbij eerst wordt gekeken of de inkomsten boven de norm uitkomen en als dat zo is geen vrijlating toe te passen, is dus niet correct.

Nieuwe bijstandsaanvraag

De hierboven beschreven werkwijze geldt voor situaties waarbij er al recht op bijstand is en vervolgens beoordeeld wordt of het recht op bijstand voortduurt. Dit moet worden onderscheiden van de situatie waarbij er (nog) geen recht op bijstand is (er ligt een nieuwe bijstandsaanvraag). De inkomstenvrijlating geldt namelijk niet voor degenen die (nog) geen algemene bijstand ontvangen. Als een belanghebbende een aanvraag om bijstand doet en een inkomen heeft dat gelijk aan of hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm, heeft hij geen recht op bijstand. Hij kan daarom ook géén beroep doen op de inkomstenvrijlating om eventueel aanspraak te maken op aanvullende bijstand. Dat volgt duidelijk uit een uitspraak van de CRvB uit 20043 en is recent nog eens opgemerkt door de CRvB4.

Inkomstenvrijlating

Dat de inkomstenvrijlating pas wordt beoordeeld als er recht op bijstand bestaat, volgt uit artikel 31 lid 2 onderdeel n Participatiewet. Daarin staat namelijk onder andere dat inkomsten uit arbeid deels kunnen worden vrijgelaten voor zover iemand algemene bijstand ontvangt. Verder is de inkomstenvrijlating bedoeld tot stimulering van uitstroom uit de bijstand. Bovendien is het niet de bedoeling om de bijstandsnorm, aan de hand waarvan voor aanvragers van algemene bijstand wordt beoordeeld of men recht op uitkering heeft, met het maximale vrijlatingsbedrag te verhogen, zo volgt uit de wetsgeschiedenis.

De inkomstenvrijlating geldt niet voor degenen die (nog) geen algemene bijstand ontvangen

Conclusie

Voor de vraag of de inkomstenvrijlating kan worden toegepast, moet dus een onderscheid gemaakt worden tussen personen die geen bijstand ontvangen en personen die bijstand ontvangen en inkomsten uit arbeid (gaan) ontvangen nèt boven de toepasselijke bijstandsnorm.

Personen die (nog) geen bijstand ontvangen en een inkomen uit arbeid hebben dat gelijk is aan of hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm hebben geen recht op bijstand en ook geen recht op de inkomstensvrijlating. Bij de beoordeling of het recht op bijstand nog voortduurt moet rekening worden gehouden met de inkomstenvrijlating!

Personen die bijstand ontvangen en een inkomen (gaan) ontvangen dat net boven de norm uitkomt, zal het college de vrijlating eerst in mindering moeten brengen op de inkomsten. Bedragen de inkomsten na de vrijlating minder dan de norm, dan blijft het recht op (aanvullende) bijstand bestaan. Is het inkomen na de vrijlating gelijk aan of hoger dan de norm, dan bestaat er geen recht meer op bijstand.

Meer informatie

Altijd op de hoogte zijn van de nieuwste ontwikkelingen en uitspraken in het sociaal domein? Dat kan met een abonnement op onze online kennisbank Schulinck Participatiewet.

 

1 Zie artikel 31 lid , onderdeel n, r en y Participatiewet

2 Dit is bijvoorbeeld niet het geval als de vrijlating niet bijdraagt aan de arbeidsinschakeling of als de periode van maximaal zes maanden waarvoor hij in aanmerking komt voor de regulier inkomstenvrijlating is verstreken.

3 CRvB 23-03-2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO6568

4 CRvB 24-08-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2146