Bij het vaststellen van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro) en het beslissen op een aanvraag om een vergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan (artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo) bestaat beleidsruimte. Het college heeft de mogelijkheid om te bepalen of het gebruik maakt van zijn bevoegdheid om toestemming voor het verrichten van een activiteit die afwijkt van de geldende planregels.

De beleidsruimte van het college wordt – grof gezegd – beperkt door:

  • supranationaal recht (zoals het Verdrag van Aarhus);
  • nationaal recht van hogere orde (zoals de Wet natuurbescherming en de provinciale verordening ruimte);
  • beleidsregels (zie artikel 4:84 Awb);
  • algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zoals het vertrouwens-, het gelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel); en
  • een evidente privaatrechtelijke belemmering.

In deze opinie concentreer ik mij op het fenomeen ‘evident privaatrechtelijke belemmering’, naar aanleiding van een Afdelingsuitspraak van 9 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1214) over de herinrichting van een bomenrijk gebied nabij het Haags centraal station. Die uitspraak laat niet alleen zien hoe creatief belanghebbenden kunnen zijn bij het beargumenteren van hun verzet tegen een bestemmingsplan of een ‘afwijkingsvergunning’, maar ook hoe weinig kansrijk een beroep op het bestaan van een evidente privaatrechtelijke belemmering is.

Belemmering

Van een privaatrechtelijke belemmering is sprake als de uitvoering van een voorgenomen project in strijd komt met het burgerlijk recht. Daarbij gaat het onder meer om burenrecht (zoals het recht om van inkijk vanuit ramen gevrijwaard te blijven) en om het recht van erfdienstbaarheid (bijvoorbeeld om via een ‘overpad’ de grond van een ander het eigen terrein te bereiken).

Soms blijkt een recht uit een schriftelijk stuk zoals een overeenkomst, een notariële akte of een ander document. Zie bijvoorbeeld ABRvS 9-6-2021, ECLI:NL:RVS:2021:1214, r.o. 12. In die uitspraak was aan de orde of de ‘Akte van redemptie’ – een overeenkomst uit 1576 (!), tussen enerzijds vertegenwoordigers van het Hof van Holland en de Magistraat van Den Haag en anderzijds de Stadhouder en de Staten van Holland – nog steeds een beletsel vormt voor het kappen van bomen in een gebied dat de gemeente Den Haag wil herinrichten om het centraal station beter te verbinden met andere delen van de stad.

Een recht kan ook door verjaring ontstaan, bijvoorbeeld omdat de eigenaar van een stuk decennialang heeft gedoogd dat zijn buurman een pad gebruikt om diens terrein te bereiken.

Het is niet aan de bestuursrechter om een bindend oordeel over het wel of niet bestaan van een privaatrechtelijk recht te geven.

Evident

De privaatrechtelijke belemmering moet evident zijn. Anders gezegd: een buitenstaander moet snel kunnen zien dat een privaatrechtelijk recht onmiskenbaar een niet te nemen hobbel voor de uitvoering van een project vormt (aldus bijvoorbeeld ABRvS 24-4-2019, ECLI:NL:RVS:2019:1329, r.o. 4.2). Die eis vloeit voort uit de gedachte dat het in beginsel op de weg van de civiele rechter ligt om te bepalen of de burger ‘inderdaad’ een afdwingbaar recht jegens een andere (rechts)persoon heeft (aldus bijvoorbeeld ABRvS 3-2-2021, ECLI:NL:RVS:2021:208, r.o. 3.1). Het is niet aan de bestuursrechter om een bindend oordeel over het wel of niet bestaan van een privaatrechtelijk recht te geven.

Bestuursrechter is terughoudend

Dit verklaart waarom de bestuursrechter niet snel aanneemt dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die in de weg staat aan verlening van een ‘afwijkingsvergunning’ of een bestemmingsplan (aldus bijvoorbeeld ABRvS 3-2-2021, ECLI:NL:RVS:2021:208, r.o. 3.1), en dat de gemeenteraad en het college niet zijn gehouden om spontaan onderzoek naar het bestaan van zo’n belemmering te verrichten (aldus bijvoorbeeld ABRvS 10-3-2021, ECLI:NL:RVS:2021:499, r.o. 11.2).

Enige recente voorbeelden:

  • ABRvS 26-5-2021, ECLI:NL:RVS:2021:1095, r.o. 4.4 (kan de eiser verwijdering van een dakgoot vorderen?);
  • ABRvS 21-4-2021, ECLI:NL:RVS:2021:831, r.o. 5.3 (blijft het recht van erfdienstbaarheid bestaan bij splitsing van het perceel waarop het bestemmingsplan betrekking heeft?);
  • ABRvS 14-4-2021, ECLI:NL:RVS:2021:784, r.o. 13.2 (bestaat een ‘vaarrecht’ tot onbelemmerd gebruik van een bepaalde watergang?);
  • ABRvS 30-9-2020, ECLI:NL:RVS:2020:2309, r.o. 6.4 (wordt nakoming van de plicht tot behoud van een overpad onmogelijk?).

Er zijn heel veel andere situaties te bedenken, want het argument van de evidente privaatrechtelijke belemmering wordt vaak in de bestuursrechtelijke strijd geworpen.

Incidenteel oordeelt de Afdeling dat wel sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Voorbeeld: ABRvS 24-4-2019, ECLI:NL:RVS:2019:1329, r.o. 4.2. De eigenaar van een stuk grond hoeft niet te accepteren dat zijn buurman daar een dakgoot aanbrengt, als daardoor water op zijn perceel komt. Dit blijkt uit artikel 5:52 lid 1 Burgerlijk Wetboek (een onderdeel van titel 5.4; burenrecht). Vergelijk de uitspraak van 24 april 2019 overigens met die van 26 mei 2021; the devil is in the details.

De experts van Wolters Kluwer Schulinck

Klanten van de kennisbank Omgevingsrecht die willen weten of het privaatrecht een beletsel vormt voor de vaststelling van een bestemmingsplan of de verlening van een omgevingsvergunning, kunnen altijd terecht bij de experts van Wolters Kluwer omgevingsrecht, door het stellen van een vraag via de help desk. Die experts gaan vervolgens, samen met de vragensteller, op zoek naar een op maat gesneden oplossing voor een concreet probleem.