Definitieve oplossing van het geschil is het belangrijkste voor partijen. Maar waar blijft de beoordelingsruimte van het college als de rechter die zelf invult? En welke belangen worden meegewogen? En hoe wordt er dan getoetst?

Deze vragen komen bij mij op als ik de uitspraak van 7 juli 2024 lees van de rechtbank Noord -Nederland, ECLI:NL:RBNNE:2024:2213 over het evenredigheidsbeginsel en de dringende reden om af te zien van terugvordering. Gelet op de ontwikkelingen in de jurisprudentie over het evenredigheidsbeginsel bespreek ik in deze opinie kort wanneer het evenredigheidbeginsel van toepassing is binnen de Participatiewet. Ook komt het stappenplan aan de orde en hoe er getoetst kan worden.

Waar gaat het over in deze zaak?

Belanghebbende, ik noem hem voor het gemak Johan, gokt veelvuldig online. Hij geeft dit niet door aan het college. De bedragen die hij wint met gokken geeft hij ook niet door. Dit is schending van de inlichtingenplicht. Johan stelt dat voor hem niet duidelijk was dat hij dit moest doorgeven aan de gemeente. Maar verwijtbaarheid speelt bij de vraag of de inlichtingenplicht is geschonden geen enkele rol. Zie CRvB 28-7-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1661 en CRvB 10-1-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:35.

Het college trekt de bijstand in op grond van schending inlichtingenplicht en vordert een bedrag van € 17.220,- bruto terug. Dit is geen bevoegdheid van het college, maar een verplichting. Het college moet op grond van artikel 58 lid 1 Participatiewet de ten onrechte of te veel verstrekte bijstand terugvorderen.

In de procedure bij de rechtbank vraagt Johan de rechtbank om de terugvordering te matigen. De rechtbank vat het verzoek van Johan op als een beroep op de dringende reden van artikel 58 lid 8 Participatiewet. Dit is ook in lijn met de ruime uitleg die de CRvB op 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726, heeft gegeven aan het begrip dringende reden. Bekijk deze uitspraak in de kennisbank Schulinck Participatiewet.

Toepassing evenredigheidsbeginsel niet bij een gebonden bevoegdheid, zijnde wet in formele zin, zoals bijvoorbeeld schending inlichtingenplicht

Het evenredigheidsbeginsel staat in artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht en houdt kort gezegd in dat een besluit geen onevenredig nadeel mag hebben voor belanghebbende. Als je dan kijkt naar deze kwestie zou je zeggen, maar een terugvordering van € 17220,- dat is toch een behoorlijk nadeel. Klopt en dat mag ook. Ten onrechte verstrekte bijstand moet worden teruggevorderd. Wat mag niet? Het nadeel mag niet onnodig zijn.

Maar het evenredigheidsbeginsel geldt niet bij schending inlichtingenplicht. Reden daarvan is dat artikel 17 lid 1 Participatiewet en artikel 58 lid 1 Participatiewet gebonden bevoegdheden zijn die vastliggen in de Participatiewet (een wet in formele zin). Het college moet dus terugvorderen bij schending van de inlichtingenplicht. Hier heeft het college geen keuze en geen beoordelingsruimte.

Wanneer kan er getoetst worden aan het evenredigheidsbeginsel?

  • Bij besluiten waar het college beoordelingsvrijheid heeft, alle zogenaamde kan-bepalingen, bijvoorbeeld de bevoegdheid om terug te vorderen van artikel 58 lid 2 Participatiewet of de toepassing van de dringende reden van artikel 58 lid 8 Participatiewet om af te zien van terugvordering.
  • Bij een gebonden bevoegdheid, die niet vastligt in een wet in formele zin, bijvoorbeeld Tozo of Bbz 2004. Zie ook CCb 6-3-2024, ECLI:NL:2024:190 en 191 en CRvB 18-4-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:748

Dringende redenen om af te zien van terugvordering zijn aanwezig als er sprake is van sociale of financiële onaanvaardbare gevolgen. Dit is een open norm die ruim moet worden uitgelegd en waarbinnen een belangenafweging moet worden gemaakt.

Dringende reden om af te zien van terugvordering

Bij de daadwerkelijke terugvordering speelt de dringende reden een rol. Op grond van artikel 58 lid 8 Participatiewet kan het college geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering. Dit is een kan- bepaling. Het college heeft hier dus wel beoordelingsvrijheid. Dringende redenen om af te zien van terugvordering zijn aanwezig als er sprake is van sociale of financiële onaanvaardbare gevolgen. Dit is een open norm die ruim moet worden uitgelegd en waarbinnen een belangenafweging moet worden gemaakt.

Het stappenplan bij toetsing evenredigheidsbeginsel

Op deze manier vindt de toets plaats:

  1. Helpt het besluit bij de oplossing van het probleem dat je wil aanpakken? (Is het besluit geschikt?)
  2. Is er een lichtere manier met een soortgelijk effect mogelijk? (Is het besluit noodzakelijk?)
  3. Staan de gevolgen van het besluit voor de getroffen belanghebbende in verhouding tot het doel van het besluit? (Is de belangenafweging evenwichtig?)

Zie  CRvB 11-10-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2207 waarin dit toetsingskader is vastgelegd door de CRvB.

De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder andere:

  • de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan
  • de aard en het gewicht van de doelen van het besluit
  • de aard van de betrokken belangen
  • de mate waarin de belangen door het besluit worden geraakt

De toetsing zal intensiever zijn naar mate:

  • de belangen zwaarder wegen
  • de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn, of
  • het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten

Hoe toetst de rechtbank Noord-Nederland het evenredigheidsbeginsel?

Allereerst stelt de rechtbank vast dat het college geen belangen heeft afgewogen bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden om af te zien van terugvordering. Daar gaat het college al de mist in, want bij een kan-bepaling moet het college in het kader van het evenredigheidsbeginsel belangen afwegen.

De rechtbank vindt de terugvordering niet evenwichtig en noemt deze omstandigheden:

  • Johan heeft zelf de uitkering stopgezet en de terugvordering beperkt
  • Johan heeft in het verleden in de WSNP gezeten en is sinds 2013 (nagenoeg) schuldenvrij
  • Er is geen sprake geweest van moedwillig frauduleus gedrag
  • Het onderzoek heeft lang geduurd
  • Er is sprake van medische problemen
  • Johan en zijn jonge gezin worden door de terugvordering diep geraakt

De rechtbank oordeelt: “Er bestaat aanleiding om het terugvorderingsbedrag met de helft te matigen tot een bruto bedrag van € 8.610,-. De rechtbank vindt dit bedrag evenwichtig.”

In de uitspraak wordt helaas niet gemotiveerd waarom dit bedrag wel evenwichtig is en waarom bijvoorbeeld niet een brutobedrag van € 10.000,- , € 5.000,- of € 3000,-. Voor gemeenten blijkt dit in de praktijk ook lastig.

Hoe voorkom je willekeur? Praktische tip is om hierover met elkaar te sparren en eventueel werkafspraken te maken op hoofdlijnen. Welke omstandigheden beoordelen we / vragen we uit (checklist) bij de klant. Welke omstandigheden wegen – in beginsel – altijd zwaar of juist niet? Omdat individuele situaties altijd anders zijn, blijft het uiteraard een individuele beoordeling.

Verder is deze zaak opmerkelijk, omdat de rechtbank zelf in de zaak voorziet. Terwijl daar waar beoordelingsruimte is, het college eigenlijk aan zet is om een nieuw besluit te nemen waarbij alle belangen dan wél zorgvuldig worden afgewogen en gemotiveerd. Iets met trias politica? Waarschijnlijk heeft deze zaak al zo lang geduurd en gelet op alle omstandigheden snakten Johan en zijn gezin naar een uitspraak die glashelder is ten aanzien van het terugvorderingsbedrag. Dus in die zin begrijp ik de rechtbank ook goed en prevaleert hier de definitieve geschillenbeslechting.

 

Opleiding Toepassing van het evenredigheidsbeginsel binnen de Participatiewet

Tijdens deze opleiding gaan wij uitgebreid in op het evenredigheidsbeginsel.