Onlangs zijn twee rechtbank-uitspraken verschenen die zich uitlaten over de relatie Wmo en onderwijs. Uit beide uitspraken kan worden afgeleid dat de compensatieplicht onder de Wmo 2015 niet al te makkelijk beperkt kan worden uitgelegd, als het gaat om begeleiding of voorzieningen die (mede) ten dienste staan aan het onderwijs. Dat is een wezenlijk verschil met de Wmo 2007.

Één van beide rechtbanken, de Rechtbank Overijssel, noemt dat ook expliciet: “Anders dan onder de oude Wmo kent de Wmo 2015 geen specifieke prestatievelden waarvan begeleiding bij het volgen van onderwijs is uitgezonderd. De wetgever heeft met de Wmo 2015 beoogd gemeenten breed verantwoordelijk te maken voor het bieden van ondersteuning aan mensen met beperkingen in het sociale domein”. Dat is op zichzelf waar. Onder de Wmo 2007 moest de voorziening de cliënt in staat stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel, medemensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan. Die resultaatsgebieden noemt de Wmo 2015 niet meer.

Welke ‘grenzen’ noemt de huidige Wmo dan wel? De wet zegt dat de gemeente een cliënt in staat moet stellen tot zelfredzaamheid of participatie en moet bijdragen aan een situatie dat hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De vraag is dus hoe deze resultaatsverplichting zich verhoudt tot het volgen van onderwijs.

Kernbegrippen ‘zelfredzaamheid en ‘participatie’

Kernbegrippen bij de toepassing van de Wmo 2015 zijn ‘zelfredzaamheid’ en ‘participatie’. Zelfredzaamheid bevat twee elementen:

  1. het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen (hierna ADL) en;
  2. het voeren van een gestructureerd huishouden.

ADL zijn handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, zoals in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact.

In staat stellen tot participatie wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperking, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen.

Al met al dus brede begrippen die niet volledig zijn ingeperkt. De rechtbank Overijssel noemt deze beide begrippen helaas niet in haar uitspraak, maar laat wel blijken dat een Wmo-maatwerkvoorziening voor begeleiding in het onderwijs onder de reikwijdte van de Wmo kan vallen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant zoomt wél in op de beide begrippen en gaat nog een stapje verder.  Ze verwijst namelijk naar de toelichting op de Jeugdwet, die ook het begrip ‘deelname aan het maatschappelijk verkeer’ kent. Volgens die toelichting gaat het daarbij o.a. om het voorbereid zijn op de toekomst, door het behalen van een diploma. De rechtbank meent dat die uitleg ook van belang kan zijn voor het begrip ‘participatie’ in de Wmo 2015.

 

Begeleiding in het onderwijs kan onder de reikwijdte van de Wmo vallen

Onderzoek naar de concrete beperking blijft het uitgangspunt

Hoewel ik mijn twijfels heb over de argumentatie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, ben ik ook van mening dat begeleiding (of een andere voorziening) tijdens onderwijs in sommige gevallen onder de Wmo 2015 kan vallen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan begeleiding bij sociale vaardigheden en sociaal contact, structuren of het handelen in nieuwe situaties. De begeleiding richt zich dan op het dagelijks leven van de cliënt, waar de studie een onderdeel van is.

Het allerbelangrijkste is uiteindelijk dat de beperkingen en ondersteuningsbehoefte goed en vooral concreet in kaart wordt gebracht. Dat is precies waar het in de uitspraken van deze rechtbanken misging. In de uitspraak van de rechtbank Overijssel had de gemeente zich al snel op het standpunt gesteld dat de gevraagde ondersteuning (begeleiding bij onderwijs) niet onder de werkingssfeer van de Wmo 2015 zou vallen. Vervolgens is het onderzoek afgebroken. Als mensen zich melden moet je als gemeente echter altijd een volledig onderzoek uitvoeren. Daarbij hoort ook onderzoek naar wat, in dit geval, de onderwijsinstelling zelf of het UVW kan bieden (afstemmen). Pas daarna kun je concluderen of de Wmo nog aan zet is.