Een gemeente hoeft geen jeugdhulp in te zetten als de jeugdige en/of ouders zelf een oplossing hebben voor de hulpvraag. Ook wel de eigen kracht genoemd. Dit volgt uit de Jeugdwet. Maar wat wordt nu verstaan onder de eigen kracht?

De wet zegt dit niet. Het is aan gemeenten overgelaten om dit uit te werken. Al jaren worstelen zij met de vraag wat nu wel en niet van ouders verwacht mag worden. De rechtspraak bood de gemeenten de afgelopen jaren ook niet veel houvast op dit punt. De CRvB kwam in 2019 en 2021 met 2 belangrijke uitspraken over de eigen kracht, maar slaat nu een hele andere weg in. Niet zozeer over wat de eigen kracht inhoudt, maar wel over hoe de gemeente deze beleidsruimte moet invullen.

De CRvB deed hier op 29 mei 2024 3 uitspraken over (ECLI:NL:CRVB:2024:1095, 1096 en 1097). Wat zegt de CRvB? En wat betekent dit voor de praktijk? In deze opinie geef ik de gemeenten hier handvaten voor.

CRvB: uitwerking eigen kracht moet in de Verordening

In de 3 uitspraken van de CRvB gaat het om zaken waarin het college een aanvraag voor een pgb (deels) afwijst, omdat de ouders zelf een oplossing hebben voor het probleem. Er is dus sprake van eigen kracht.

De CRvB concludeert in alle zaken dat de Verordening van de 3 gemeenten geen grondslag biedt voor het (deels) afwijzen van de gevraagde voorziening. De gemeente moet namelijk in de Verordening regelen wanneer sprake is van eigen kracht, omdat dit 1 van de afwegingsfactoren is uit artikel 2.9 Jeugdwet. Daarbij moeten de criteria en afwegingsfactoren ook daadwerkelijk in de Verordening worden opgenomen. Uit de uitspraken blijkt namelijk dat het verwijzen naar een richtlijn in de bijlage, de CIZ-indicatiewijzer, de toelichting of nadere regels of beleidsregels van het college niet voldoende is.

Specifiek geeft de CRvB aan dat de gemeente in de Verordening moet regelen wat de ouderlijke verzorgings- en opvoedingsplicht inhoudt en wanneer er gelet op deze plicht sprake is van eigen kracht, gebruikelijke hulp en/of bovengebruikelijke hulp.

Wat moet dan in de Verordening staan?

Uit de 3 uitspraken leid ik af dat de gemeente het volgende in de Verordening moet regelen.

  1. Bepalen dat het college bij eigen kracht / gebruikelijke hulp geen jeugdhulpvoorziening verstrekt
  2. Uitleggen wat de gemeente onder eigen kracht / (boven)gebruikelijke hulp verstaat. De relatie met de ouderlijke verzorgings- en opvoedingsplicht moet hierbij duidelijk worden
  3. Uitleggen wanneer het college (eventueel bij bovengebruikelijke hulp) een jeugdhulpvoorziening wel of niet verstrekt
  4. Uitleggen wat de afwegingsfactoren zijn om punt 3 vast te stellen

De gemeente kan bij punt 2 het onderscheid tussen gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp gebruiken, maar dat hoeft niet. Als de gemeente dat doet, moet de gemeenteraad dus in de Verordening duidelijk vastleggen wat gebruikelijke hulp inhoudt. Ook moet dan duidelijk zijn dat bij gebruikelijke hulp het college geen voorziening verstrekt. Punt 3 en 4 ziet dan alleen nog op het bovengebruikelijke deel van de benodigde zorg.

De criteria en afwegingsfactoren bij eigen kracht moeten in de verordening staan. Verwijzen naar richtlijnen of beleidsregels is onvoldoende

Een voorbeeld. De gemeenteraad kan als voorwaarde opnemen dat als een ouder beschikbaar is om zelf de hulp te verlenen het college geen voorziening verstrekt. Maar wanneer is een ouder beschikbaar? Is dat als de ouder niet (fulltime) werkt? En wat als de ouder de wens heeft om meer te gaan werken? Of verwacht je zelfs dat de ouder minder gaat werken? En hoe zit het met tijd voor hobby’s of sociale gelegenheden? Allemaal factoren die uit de Verordening moeten blijken.

De meeste Verordeningen regelen deze 4 punten niet. Vaak staat in de Verordening niet meer dan dat bij eigen kracht het college geen voorziening verstrekt. De uitwerking van de eigen kracht of de gebruikelijke hulp volgt dan bijvoorbeeld in nadere regels of beleidsregels. De gemeenteraden moeten dus aan de slag.

Zorgt dit voor meer rechtszekerheid voor de ouders en jeugdigen?

Volgens de CRvB moeten deze toekenningsvoorwaarden en afwegingsfactoren in de Verordening staan, omdat dit rechtszekerheid biedt en willekeur voorkomt. Artikel 2.3 Jeugdwet biedt deze rechtszekerheid niet voor de jeugdige en zijn ouders. In ieder geval biedt dit artikel onvoldoende duidelijkheid op de individuele situatie van ouders en jeugdigen.

Ik ben het er mee eens dat artikel 2.3 deze rechtszekerheid niet biedt voor zover het gaat om de eigen kracht. Daarom is er ook al zo lang de discussie of dit nader in de wet uitgelegd moet worden. Maar biedt een omschrijving van de eigen kracht in de Verordening deze rechtszekerheid wel? De keerzijde hiervan is dat iedere gemeenteraad apart de omvang van de eigen kracht vaststelt. Dat zal tot veel verschillen leiden tussen gemeenten. Het politieke klimaat bepaalt dan hoe streng gemeenten op dit punt zijn, en dus het recht op ondersteuning. Een uitleg in de Jeugdwet over de eigen kracht is naar mijn mening dan beter.

En bovendien lijkt een minutieuze vastlegging van de eigen kracht in de Verordening in strijd met maatwerk. De gemeente moet maatwerk kunnen leveren gericht op de individuele situatie van de jeugdige en zijn gezin. Hoeveel ruimte is er nog voor maatwerk als de gemeenteraad in de Verordening alle afwegingsfactoren moet vastleggen?

 

Heb jij nog vragen over de inhoud van de Verordening of de eigen kracht? Meer hierover vind je in de Kennisbank Jeugd. Of stel je vragen via onze Helpdesk. Nog geen abonnement? Neem dan met ons contact op!