Zeer dringende redenen: acute noodsituatie
Voor zeer dringende redenen moet sprake zijn van een acute noodsituatie. Een acute noodsituatie is:
- een levensbedreigende situatie
- een situatie die blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg heeft, of
- als het niet geven van bijstand ernstige gevolgen heeft, vooral voor de gezondheid van de persoon in kwestie
Kan-bepaling
De uitzondering om toch bijstand te verlenen bij zeer dringende redenen staat in artikel 16 lid 1 Participatiewet[1]: “Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college (…) bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.”
Een kan-bepaling geeft ruimte voor een belangenafweging, maar bij zeer dringende redenen pakt dit vreemd uit
Beleidsruimte voor een belangenafweging?
In het algemeen heeft de gemeente bij een kan-bepaling enige beleidsruimte om een belangenafweging bij toepassing van de bevoegdheid te maken. In de kennisbank Schulinck Participatiewet staat in het hoofdstuk Evenredigheid in de Participatiewet uitgebreid beschreven wanneer en hoe dit moet. Maar als je dit doet bij zeer dringende redenen pakt dit vreemd uit:
- er is sprake van zeer dringende redenen. Het niet verlenen van bijstand is onaanvaardbaar. De gemeente zou na een belangenafweging ervoor kunnen kiezen geen bijstand te verlenen omdat sprake is van een kan-bepaling.
- er is geen sprake van zeer dringende redenen. Uit de wet volgt dwingend dat geen recht op bijstand bestaat. Toch zou gesteld kunnen worden dat de gemeente een belangenafweging moet maken omdat de uitzondering bij zeer dringende redenen een kan-bepaling is.
Als het evenredigheidsbeginsel al van toepassing is, zal toetsing eraan misstanden voorkomen. Maar toch kan dit niet de bedoeling zijn.
Zeer dringende redenen als bijstandsverlening onvermijdelijk is
In de wetsgeschiedenis en rechtspraak wordt bijstandsverlening bij zeer dringende redenen zo uitgelegd: “Deze zeer dringende redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. (…) Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is.”[2]
Kan-bepaling lezen als verplichting
De toepassing van de kan-bepaling hangt naar mijn mening af van de vraag of zeer dringende redenen dat nodig maken. Hiermee is het geen vrije, maar een verplichte kan-bepaling. Met ‘kan’ lijkt de wetgever alleen het tegenovergestelde van verboden te hebben bedoeld.
Het is namelijk volstrekt ondenkbaar dat als sprake is van zeer dringende redenen, de gemeente een andere beslissing dan het verlenen van bijstand zou mogen nemen. Dat er zeer dringende redenen zijn brengt namelijk al mee dat bijstand moet worden verleend.
En aan de andere kant: als geen sprake is van zeer dringende redenen, is het volstrekt logisch om meteen de dwingendrechtelijke uitsluiting van bijstand te volgen zoals opgenomen in de Participatiewet.
Conclusie
Het is goed dat zeer dringende redenen een uitzondering vormen om toch bijstand te verlenen als een acute noodsituatie dat noodzakelijk maakt. Een toets aan het evenredigheidsbeginsel is volgens mij niet aan de orde. De toets moet beperkt blijven tot de vraag of sprake is van een acute noodsituatie die alleen met bijstandsverlening is te verhelpen. Is dat het geval, dan moet de gemeente bijstand geven.
Het zou mooi zijn als de wetgever in artikel 16 lid 1 Participatiewet de zinssnede “kan het college” wijzigt in “verleent het college”. Dat sluit beter aan bij de aard van de bepaling en maakt ook direct duidelijk dat op dit punt geen sprake is van beleidsvrijheid.
Meer informatie
Meer informatie over zeer dringende redenen, vindt u terug in de noot van mr. Lance op den Camp bij ECLI:NL:CRVB:2023:985.
Meer informatie over toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, vindt u terug in de noot van mr. Lance op den Camp bij ECLI:NL:CBB:2024:190.
[1]Dit staat in artikel 16 lid 1 Participatiewet. Deze bevoegdheid kan niet in alle gevallen dat geen recht op bijstand bestaat worden gebruikt. Dit kan alleen als een belanghebbende ingevolge paragraaf 2.2 van de Participatiewet geen recht op bijstand heeft. Denk aan de uitsluitingsgronden van artikel 13 Participatiewet of als sprake is van een passende en toereikende voorliggende voorziening (artikel 15 Participatiewet). Strandt een aanvraag om bijzondere bijstand bij de toets aan artikel 35 Participatiewet? Bijvoorbeeld omdat de kosten niet noodzakelijk zijn? Dan biedt de bepaling van artikel 16 lid 1 Participatiewet geen reddingsboei meer om toch bijstand te verlenen.
[2] Mij zijn geen uitspraken bekend waarbij de Centrale Raad voor Beroep een acute noodsituatie aanneemt, maar ruimte ziet om toch geen bijstand te verlenen.