Ruim een op de drie wethouders wil dat invoering van de Omgevingswet wordt uitgesteld. Een kleiner aantal (11 procent) zou zelfs liever zien dat de wet wordt afgeblazen. De nieuwe wet- en regelgeving zou volgens de minister Kajsa Ollongren (Binnenlandse Zaken) op “zorgvuldige en verantwoorde wijze” in kunnen gaan, maar daar denken veel wethouders anders over.
Dat melden belangenorganisatie Wethoudersvereniging en Binnenlands Bestuur dinsdag op basis van eigen onderzoek, waarvoor 177 wethouders een vragenlijst invulden. Nederland telt zo’n 1400 wethouders.
Vooral bestuurders in kleinere gemeenten liggen dwars. Naast het digitale stelsel dat in de maak is en de financiële onderbouwing, duikt nu ook het coronavirus op als spelbreker.
De wet moet op 1 januari 2022 ingaan. Dat had 1 januari 2019 moeten zijn, maar door de complexiteit van de wet is de invoering al twee keer uitgesteld. In de Omgevingswet worden tientallen wetten en honderden regels over de inrichting van het Nederlandse landschap gebundeld en vereenvoudigd. Dat moet het voor mensen en bedrijven gemakkelijker maken om infrastructuurprojecten, verbouwingen en evenementen te regelen.
Ruim één op de drie wethouders (35 procent) zegt dat zijn of haar gemeente er niet klaar voor is om de wet begin 2022 in te laten gaan. Tegenover de wethouders die uitstel of afstel wensen, staat overigens een grote groep (47 procent) die vast wil houden aan de invoeringsdatum, vooral “omdat nog een keer uitstel leidt tot hogere kosten”.
“Gevraagd naar de obstakels noemt driekwart van de wethouders de ontoereikende staat van dat digitale stelsel. Gevolgd door gebrek aan budget om de invoering te bekostigen (61 procent) en de gevolgen van corona (39 procent)”, aldus Wethoudersvereniging en Binnenlands Bestuur. “Het coronavirus maakt tijdige afstemming met burgers en bedrijven lastiger en bemoeilijkt ook de kennissessies voor de eigen ambtenaren.”