In zijn rapport ‘Woonwagenbewoner zoekt standplaats’ uit 2017 riep de Nationale ombudsman het Rijk en gemeenten op om de mensenrechten van woonwagenbewoners te waarborgen door voldoende standplaatsen te realiseren. Meer dan drie jaar later is daar echter nog te weinig van terechtgekomen. De ombudsman vindt dit zorgelijk. Hij roept de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) daarom nogmaals dringend op om de regie te nemen nu de groei van het aantal plaatsen stagneert.
Reinier van Zutphen: “De toch al complexe relatie tussen woonwagenbewoners en overheid komt verder onder druk te staan. Woonwagenbewoners weten niet wat ze van de overheid kunnen verwachten. Die onzekerheid voedt wantrouwen. Ik heb begrip voor de financiële en praktische uitdagingen voor de overheid. Maar dit kan geen reden zijn voor een trage implementatie van de mensenrechten van woonwagenbewoners.”
Lokaal niveau blijft achter
De Nationale ombudsman constateerde eerder dat de overheid bij het standplaatsenbeleid niet de mensenrechten van woonwagenbewoners centraal stelde, maar de nadruk legde op ‘normalisatie’. Daardoor werd de behoefte aan standplaatsen niet in kaart gebracht, kwamen er geen nieuwe plekken bij en werden regelmatig op vrijgekomen standplaatsen betonblokken geplaatst.
Het Rijk kwam in 2018 met een nieuw beleidskader. Dit kader is niet meer gericht op ‘uitsterven’, maar op het waarborgen van de culturele identiteit van woonwagenbewoners. Op lokaal niveau gebeurt er echter sindsdien te weinig. De VNG werkt op dit moment aan een handreiking voor gemeenten. Het is de vraag of dat alle problemen in de gemeentelijke praktijk kan oplossen. Het ministerie is bezig om het aantal standplaatsen en de beleidsontwikkeling bij gemeenten in beeld te brengen in een monitor.
De ombudsman verwacht dat de minister van BZK voortvarender met de problematiek aan de slag gaat en samen met gemeenten zoekt naar concrete oplossingen. Want het Rijk is eindverantwoordelijk voor het waarborgen van mensenrechten.