De plannen die provincies en het Rijk hebben opgesteld om de uitstoot van stikstof door de landbouw in de komende tien jaar flink terug te dringen, gaan niet ver genoeg. Voorgenomen maatregelen als het uitkopen van grote uitstoters helpen wel, maar ze zijn niet voldoende om de vastgelegde doelen te halen. Dat concluderen het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de universiteit in Wageningen (WUR) en ingenieursbureau Deltares in een gezamenlijk onderzoek.
Volgens de onderzoekers “zullen boeren veel meer kostbare en vergaande maatregelen op hun bedrijf moeten doorvoeren”, als de overheid de doelen in 2030 of 2035 wil halen. In dat geval moet de veestapel nog verder inkrimpen, moeten natuurgebieden worden uitgebreid, en moet de gebruikswijze van honderdduizenden hectaren landbouwgrond ook veranderen. Het is “niet plausibel” dat dit allemaal binnen tien jaar gaat lukken, “gezien de ongekende omvang van deze opgaven”.
Het Rijk heeft ruim 24 miljard euro uitgetrokken om de landbouw duurzamer te maken. Provincies denken echter dat zulke veranderingen ruim het dubbele kosten.
De instanties adviseren om prioriteiten te stellen. “Niet alles kan tegelijk”, maatregelen moeten “hap voor hap en stap voor stap” worden doorgevoerd. Zo zouden gebieden waar de natuur sterk achteruitgaat bijvoorbeeld voorrang kunnen krijgen.
De onderzoekers vragen zich ook af of de overheid wel in staat is om de landbouw in zo’n korte tijd om te gooien. De voorstellen “vragen om een machinerie die veel sneller draait dan in het verleden”, terwijl de capaciteit en de expertise juist zijn afgebouwd. Verder moet duidelijk zijn wie waarvoor verantwoordelijk is. Dat voorkomt dat het Rijk en de provincies naar elkaar blijven wijzen.
De instellingen zien ook verschillen tussen de provincies. Zo trekt Groningen ongeveer 745 miljoen euro uit om zoet water beschikbaar te houden en verzilting tegen te gaan, terwijl het in Noord-Holland om 12 miljoen euro gaat.