Gemeenten, provincies en waterschappen hebben de komende drie jaar in totaal 1,8 miljard euro nodig om afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs uit te kunnen voeren. Alle overheden moeten ook goed met elkaar samenwerken om toe te werken naar het doel om de uitstoot van broeikasgassen in 2030 met de helft te verminderen in vergelijking met 1990. Dat staat in een advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) aan minister Kajsa Ollongren (Binnenlandse Zaken).
De uitwerking van het internationale klimaatakkoord uit 2015 heeft gevolgen voor wonen, werken, verkeer en vervoer, economie, natuur, milieu en de ruimtelijke inrichting.
Het zijn de decentrale overheden die een groot deel van de maatregelen moeten organiseren en uitvoeren. Het gaat onder meer om het aardgasvrij maken van woningen en de plaatsing van windmolens en zonneparken. De Raad stelt dat er plannen moeten worden uitgewerkt op lokaal niveau, samen met inwoners, maatschappelijke organisaties en bedrijven. Provincies coördineren de opgaven en op landelijk niveau stemt een overkoepelend programmateam de instemmingen op elkaar af.
De extra kosten voor de klimaatmaatregelen lopen op en komen in 2024 uit op bijna 600 miljoen euro voor gemeenten, voor provincies 37,5 miljoen en voor waterschappen 22,6 miljoen euro, zo berekende adviesbureau AEF. De Raad adviseert de kosten in fases onder te brengen en die voor gemeenten en provincies te betalen via een brede doeluitkering, waarbij ze veel beleidsvrijheid hebben. Waterschappen zouden hun eigen heffingen kunnen verhogen om aan extra geld te komen voor het bereik van de klimaatdoelen, aldus de ROB.