Het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (GS) mocht aan Vattenfall een omgevings- en natuurvergunning verlenen voor de bouw en ingebruikname van een biomassacentrale (BMC) in Diemen. Dat blijkt uit drie uitspraken van de rechtbank Noord-Holland.

Achtergrond

Vattenfall wil binnen de bestaande inrichting op de Overdiemerweg in Diemen een BMC bouwen en in gebruik nemen. Op het perceel staan nu twee gascentrales en een hulpwarmtecentrale. Om de BMC te kunnen bouwen en in gebruik te kunnen nemen heeft Vattenfall een omgevings- en een natuurvergunning aangevraagd. Deze vergunningen zijn op 9 september 2019 en 10 april 2020 door GS verleend.

Verschillende partijen, waaronder de Coöperatie Mobilisation for the Environment en Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten Nederland (eisers), hebben bezwaar tegen de verleende vergunningen en stellen dat GS deze ten onrechte heeft verstrekt. Eisers maken zich zorgen om het effect van de BMC op het milieu en de leefomgeving. Zij vrezen onder andere voor een hogere uitstoot van schadelijke stoffen, waaronder stikstof.

Oordeel rechtbank

Volgens de rechtbank voldoet de BMC aan de daarvoor gestelde eisen en kon GS daarom de vergunningen verlenen. Anders dan de eisers stellen, oordeelt de rechtbank dat de BMC niet kan worden beschouwd als afvalverbrandingsinstallatie. De houtpellets die door de BMC als brandstof worden gebruikt worden niet aangemerkt als afvalstof, omdat het schoon hout betreft dat niet chemisch is behandeld. Een milieueffectenrapportage was daarom niet nodig.

Ook oordeelt de rechtbank dat er met de komst van de BMC geen sprake zal zijn van een hogere uitstoot van schadelijke stoffen dan wettelijk toegestaan. Of de BMC in de praktijk zal leiden tot een hogere uitstoot van stikstof dan de huidige centrale, is volgens de rechtbank niet relevant bij de beoordeling. Wel relevant is de vraag of de uitstoot van stikstof door de BMC zal toenemen ten opzichte van de verleende vergunning voor de huidige centrale. Maar dat is volgens de rechtbank niet het geval. Omdat geen sprake is van hogere uitstoot van schadelijke stoffen zoals stikstof en fijnstof, volgt de rechtbank eisers niet in hun stelling dat de komst van de BMC zulke risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengt dat het woon- en leefklimaat onaanvaardbaar verslechtert.

De eisers stelden dat de CO2-uitstoot door het stoken van hout gevolgen heeft voor onder meer het opwarmen van de aarde. Maar volgens de rechtbank is dit niet relevant voor de vraag of de vergunningen mochten worden verleend, omdat dit niet gaat over specifieke gevolgen op de (directe) omgeving van de BMC. Ook oordeelt de rechtbank dat de politiek-bestuurlijke keuze voor biomassa, de vraag of biomassa een geschikte transitiebrandstof is en de vraag of met de inzet van biomassa de klimaatdoelstellingen gehaald kunnen worden, geen aspecten zijn die door GS bij het verlenen van de vergunning kunnen worden betrokken. De rechtbank kan deze aspecten daarom ook niet meenemen in de beoordeling.